Rob Meesen is misschien wel een van de meest belezen ondernemers in Limburg. De mede-eigenaar van TopChange leest jaarlijks tussen de 250 en 300 boeken. Wekelijks beschrijft hij voor WijLimburg een ondernemersboek.
Machines zoals ik (Ian McEwan | 2019)
“Er is een tijd geweest dat de mens alleen en zonder een vriend het Universum tegemoet moest treden. Nu heeft hij schepsels om hem te helpen; sterkere wezens dan hijzelf, trouwer, nuttiger en volkomen aan hem toegewijd. De mens is niet langer alleen.” (Susan Calvin in I, Robot van Isaac Asimov, 1950)
In Het Financieele Dagblad van zaterdag 10 juli 2021 stond een artikel over de sociale robot Pepper die zo vaak zijn baan verliest. De reden? Hij lijkt te veel op een mens. Volgens Edwin Dertien, universitair docent sociale robotica aan de Universiteit Twente, zijn de verwachtingen over robots vaak gewoonweg te hoog gespannen. “Vooral als een robot mensachtig is. Hoe menselijker de vorm, hoe meer intelligentie je eraan toedicht. En dat geeft bijna altijd teleurstelling”. Aan deze verklaring wil ik graag nog een ander argument toevoegen. Het is een oude theorie uit de jaren zeventig van de vorige eeuw die inmiddels wetenschappelijk gevalideerd is door een gezamenlijke studie van Duitse en Britse neurowetenschappers en psychologen aan de hand van functionele kernspintomografie (fMRI). Deze gevalideerde theorie van de Japanse robotica-pionier Masahiro Mori heeft als naam Uncanny Valley (griezelvallei) en geeft aan dat er op een bepaald punt een afkeer ontstaat voor een humanoïde robot naarmate hij sterker op een echt mens lijkt. We ervaren robots positiever naarmate ze meer op mensen lijken. Tot de gelijkenis op een bepaald moment té groot wordt. Dan vinden we ze net zo aardig als een opgezet dier. En net iets leuker dan een zombie.
Het creepy gevoel van de griezelvallei overviel me tijdens het lezen van ‘Machines zoals ik’ van Ian McEwan. Het dystopisch verhaal speelt zich af in Londen tijdens de Falkland-oorlog. Thatcher is aan de macht en Alan Turing bereikt een beslissende doorbraak in de artificiële intelligentie. Robots nemen steeds meer het werk over van mensen. De werkloze Charlie is een early adopter in de technologie adoptiecyclus. Door een kleine erfenis kan hij de androïde Adam kopen. Omdat hij verliefd is op zijn huisgenote Miranda vraagt hij haar om samen de instellingen van Adams persoonlijkheid te ontwerpen. Hierdoor ontstaat er een ingewikkelde driehoeksrelatie die in complexiteit toeneemt als duidelijk wordt dat Miranda een duister geheim met zich meedraagt. Adam ontwikkelt ondertussen via zijn deep learning algoritmes en neurale netwerken een eigen dominante logica over de waarden en normen van de mensheid. Bovendien toont hij veel interesse in Miranda. Als op enig moment in het verhaal Charlie de Uncanny Valley ervaart, krijgt het verhaal bijzondere wendingen met een verrassende uitkomst.
Er zijn mensen die meer aandacht besteden aan hun auto dan aan hun partner. Baasjes die meer geld uitgeven aan hun huisdier dan aan hun kinderen. En er zijn mensen die beter samenwerken met robots dan met soortgenoten. Deze roman gaat over intelligente machines zoals Adam en mensen zoals Charlie. De auteur zet ons op geniale wijze aan het denken over onze gemeenschappelijke toekomst met humanoïde robots die steeds meer op ons gaan lijken en nieuwe perspectieven toevoegen. Perspectieven die vragen stellen over wat ons tot mens maakt. En wat onze creepy relatie met machines is. Wat gebeurt er als de humanoïde robot de griezelvallei definitief achter zich laat om met ons gelijkwaardig samen te gaan leven. Via de androïde Adam spreekt Ian McEwan op meesterlijke wijze tot de mensheid: “Bijna alles wat ik in de wereldliteratuur heb gelezen beschrijft varianten van het menselijk tekort – aan begrip, aan verstand, aan wijsheid, aan het juiste medeleven. Een tekort aan kennis, eerlijkheid, welwillendheid, zelfbesef; uitmuntende beschrijvingen van moord, wreedheid, hebzucht, domheid, zelfbedrog, en vooral een diepgaand onbegrip voor anderen. Natuurlijk wordt er ook goedheid getoond, en heldenmoed, deugd, wijsheid, waarachtigheid.
Uit dit rijke kluwen zijn literaire tradities voortgekomen, bloeiend als de wilde bloemen in de haag van Darwin. Maar als de verbintenis van mannen en vrouwen met machines is voltooid, zal deze literatuur overbodig worden omdat we elkaar dan te goed zullen begrijpen. We verkeren dan in een gemeenschap van geesten waartoe we onmiddellijk toegang hebben. De verbinding zal zodanig zijn dat individuele knooppunten van subjectiviteit zullen opgaan in een oceaan van gedachten waarvan ons internet de ruwe voorloper is. Als we in elkaars geest gaan vertoeven, zijn we niet meer in staat tot bedrog. Onze verhalen zullen geen relaas van eindeloze misverstanden meer zijn. Onze literaturen zullen hun ongezonde voeding verliezen. Ik weet zeker dat we de literatuur uit het verleden blijven koesteren, ook als we ervan gruwen. We zullen terugkijken en ons verwonderen over hoe goed de mensen van lang geleden hun eigen tekortkomingen weergaven, hoe ze hun conflicten en monsterlijke onvolkomenheden en onderlinge onbegrip tot briljante en zelfs optimistische fabels verweefden”.
‘Machines zoals ik’ roept een creepy gevoel op. Misschien wel omdat de vorm van het verhaal zo menselijk is. Met een tekort aan sympathie voor de androïde die zo veel op ons lijkt.
Rob Meesen